Waardoor overleed 90% van de Midden-Amerikaanse Indianen na de Spaanse verovering in 1519?

Het leven van de indianen veranderde dramatisch toen Spanjaarden in 1519 voet aan land zetten in Midden-Amerika en het in een korte tijd veroverden. Voorheen had iedere familie een eigen huis met een stukje grond en waarop ze eigen gewassen verbouwden, maar na de Spaanse verovering werden ze onderworpen als slaven. De Spanjaarden gaven de indianen slechte voeding, slechte kleding en lieten ze zware arbeid verrichten op boerderijen en in mijnen. Ook moesten ze in kleine smerige ruimten bij elkaar wonen. Door deze harde behandeling waren ze bijzonder kwetsbaar voor epidemieën, waar ook nog eens extreme weersomstandigheden bijkwamen.

Rond 1590 was nog maar 10% procent van de oorspronkelijke bevolking over. Lange tijd dachten geleerden dat bijna alle indianen overleden door westerse virussen en “moderne” wapens.

De eerste epidemie tussen 1519 en 1521 kwam door de pokken, hier zijn de meeste geleerden het over eens. De indianen waren niet tegen deze nieuwe ziekte bestand, en in drie jaar tijd overleden er tussen 5 miljoen en 8 miljoen indianen. Hierna volgende nog twee epidemieën: in 1545 overleden tussen 7 en 17 miljoen indianen, tot 80% van de bevolking, en in 1576 nog eens 2 miljoen, de helft van de toen nog overgebleven bevolking.

Waarom overleden er zoveel indianen en zo weinig Spanjaarden?
De indianen hadden heel veel kennis over het menselijk lichaam. Ook beschikten ze over veel medische kennis en genazen ze Spanjaarden. De indianen hadden een weinig genetische diversiteit; de Spanjaarden hadden meer genetische diversiteit. Maar toch was er een groep Spanjaarden die wel overleed aan het virus: de priesters. Priesters werkten nauw samen met de indianen.

Cocoliztli was een snelle en zeer dodelijke ziekte. Francisco Hernandez, de lijfarts van koning Filips II van Spanje en destijds één van de meest gekwalificeerde artsen, was getuige van de epidemie in 1576. Hij beschreef de symptomen met klinische nauwkeurigheid: hoge koorts, ernstige hoofdpijn, duizeligheid, een zwarte tong, donkere urine, dysenterie, ernstige buikpijn en pijn op de borst, grote knobbeltjes achter de oren, die vaak doorliepen tot in de hals of in het gezicht, acute neurologische aandoeningen, en overvloedige bloedingen uit de neus, ogen en mond. Patiënten overleden meestal binnen drie tot vier dagen. Deze symptomen kwamen niet overeen met Europese of Afrikaanse ziekten die in de 16e eeuw in Mexico voorkwamen.

Lange tijd dacht men dat de enorme sterfte kwam door de nieuwe virussen die de Europeanen meebrachten, zoals pokken, mazelen en tyfus. Maar uit een nieuwe analyse van beide epidemieën blijkt nu dat het waarschijnlijk geen Europese ziekten waren, maar een inheems virus. Knaagdieren waren de dragers van het virus en door extreme omstandigheden werd het overgedragen op de mens.

De geografie van beide cocoliztli epidemieën ondersteunt het vermoeden dat het inheemse virussen waren, die door knaagdieren, of andere dieren die van nature in het hoogland van Mexico leefden, werden overgedragen. In 1545 werden de noordelijke en centrale hoogvlakten van Mexico door de epidemie getroffen en eindigde in Chiapas en in Guatemala. In 1545 en in 1576 werden de mensen die in de warme laaggelegen kustgebieden aan de Golf van Mexico en langs de Grote Oceaan woonden niet door de epidemieën getroffen. De geografische spreiding van de ziekte komt dus niet overeen met de invoering van een westers virus naar Mexico, want dan zouden ook de mensen aan de kust getroffen moeten zijn.

In Chapultepec Park, in Mexico Stad, staan bomen die 800 jaar oud zijn. De boomringen laten zien dat er in de 16e eeuw een megadroogte was, dit was de ernstigste en langst aanhoudende droogte in het noorden van Mexico van de afgelopen 600 jaar. Uit de ringen blijkt ook dat de heftige cocoliztli epidemieën van 1545 en 1576 ontstonden na een korte zeer natte periode, tijdens deze lange droogte. Dit patroon van droogte gevolgd door hevige regenval komt overeen met de hantavirus uitbraak in 1993. Toen was er na een lange droge periode ook overvloedige regenval, waardoor de lokale hertmuis populatie enorm toenam en er in New-Mexico door het hantavirus 53 mensen stierven.

De natte weersomstandigheden in 1545 en 1576 leidde tot een wildgroei aan knaagdieren, doordat er meer voedsel was. Het virus werd door de knaagdieren mede door de slechte leefomstandigheden overgedragen op mensen met een megasterfte als gevolg.

De ziekte die dokter Hernandez in 1576 beschrijft, is moeilijk aan een bekende ziekte te verbinden. Aspecten van de cocoliztli epidemie suggereren dat een inheemse bron verantwoordelijk was voor het virus, regengevoelige knaagdieren. Veel symptomen komen overeen met infecties van het arenavirus, afkomstig van knaagdieren uit Zuid-Amerika, maar dit virus is nog niet in Mexico vastgesteld.
Hantavirus is een minder waarschijnlijke oorzaak voor cocoliztli, omdat ernstige hantavirus hemorragische ziekten met hoge sterftecijfers onbekend zijn in de Nieuwe Wereld.
De virale oorzaak voor cocoliztli moet nog worden geïdentificeerd, maar een aantal nieuwe arena- en hantavirussen zijn onlangs in de Amerika’s geïsoleerd en misschien worden er nog meer ontdekt. Als het niet is uitgestorven, dan kan het micro-organisme dat cocoliztli veroorzaakte verborgen blijven in de hooglanden van Mexico, en onder gunstige weersomstandigheden weer tevoorschijn komen.


Bronnen:



1 opmerking:

  1. Ik vraag me af of cocolitzli geen ebola vorm is , er is ook zo'n soort virus in de phillipijnen. Zijn dit geen overeenkomstige virussen?

    BeantwoordenVerwijderen